Ruik eerst even kort, niet te krachtig (adem eerst in, ruik dan pas), aan het glas. Je let eigenlijk alleen op de zuiverheid van de geur en merkt de intensiteit van de geur. Overigens is dit ook de beste manier om te ruiken of een wijn tijdens het maken ‘hout heeft gehad’.
Ruik dan nog een paar keer, echt met je neus in het glas, wat langer, zonder te walsen, een beetje snuffelend aan de wijn. Je merkt het geurtype op. Je ruikt bijvoorbeeld fruit, bloemen, kruidigheid, hout, gebrandheid, boterigheid, dierlijke en aardse geuren.
Nu ga je de wijn walsen in het glas, laten ronddraaien dus. Om dit eventueel makkelijk te maken, laat je het glas op tafel staan, terwijl je de ronddraaiende beweging maakt. De geuren van de wijn komen nu extra goed los in je glas. Steek je neus weer diep in het glas. Je kunt nu individuele geuren herkennen. Dit kan best moeilijk zijn, en wordt ook wel vaak overdreven naar ons gevoel. Maar het kan, zonder overdrijven, leuk zijn en je helpen wijnen te herkennen en meer te genieten doordat je na verloop van tijd met oefening steeds meer nuances gaat ruiken. Heel typische geuren zijn bijvoorbeeld cassis in cabernet sauvignon, tropisch fruit bij chardonnay, kruisbes of gras bij sauvignon blanc, lychee bij gewürtztraminer, kersen bij sangiovese, petrol bij oudere riesling en bloemen bij jongere riesling.